[pic=588_1261384280.JPG]De aanbidding der wijzen door Frans II Francken (de 2 personen naast koning Balthazar zijn Frans II (met de lange baard) en zijn vader Frans I Francken)Tussen 1580 en 1620 zijn in de Vlaamse schilderkunst twee strekkingen aan te wijzen, die vaak bij één en dezelfde meester voorkomen. De eerste, die men als ‘laat-maniërisme’ kan bestempelen, wordt gekenmerkt door een soort van koortsachtigheid waarmee allerlei decoratieve elementen en details, ontleend aan de Italiaanse kunst, worden weergegeven. Triomfbogen tussen allerlei architectonische constructies zijn er b.v. volop aan de orde. Dit decoratief maniërisme wordt vooral vertegenwoordigd door de generaties direct na Frans Floris (1516/20 – 1570), met figuren als Maarten de Vos (1532 – 1603) en Hendrik de Clerck(ca. 1560/70 – 1629).De tweede tendens kan men ‘classicisme’ noemen. Deze richting ontmoet men vooral bij een groep Antwerpse kunstenaars, die eveneens via het werk van Frans Floris gedreven werd door de Venetiaanse experimenten van Tintoretto of Bassano. De eerste generatie van de Franckens kan beschouwd worden als zeer representatief voor deze gematigde stijl , waar de zuiverheid van tekening, de waardigheid van de houdingen en de plasticiteit van de vormen perfect harmoniëren met een klassieke en evenwichtige compositie.Bij de meeste van de ‘romanisten’ – een term die slaat op alle italianisanten van de 16de eeuw, vanaf Jan Gossaert – is er een samengaan van klassieke elementen in de compositie en maniëristische in de details. De onderlinge verhoudingen van beide kunnen nogal eens variëren. Vooral de eerste generatie Francken’s zijn vooraanstaand op het vlak van de historieschilderkunstOp het einde van de 16de eeuw en vooral in de 17de eeuw beoefenden vooral schilders uit de Noordelijke en Zuidelijke niet alle genres meer. Meestal reeds vanaf hun leertijd kozen ze een welbepaald genre: het portret, het landschap, het stilleven, de historie- of de genreschildering.